Pandrecht

30 oktober 2019
Leestijd: 5 minuten

Naast het alom bekende hypotheekrecht is er nóg een veelgebruikt zekerheidsrecht, het pandrecht. Wat kan men met dit recht en hoe geeft dit zekerheid?  Mr. Annemarie Govers-Schotten over het recht van pand.

Wat is een pandrecht? 

Het recht van pand strekt tot zekerheid voor de nakoming van een vordering. Deze zekerheid of waarborg voor een schuldeiser is geregeld in artikel 3:236 e.v. BW. Een recht van pand is een beperkt recht. Het is afgeleid uit een meer omvattend (moeder)recht: het eigendomsrecht op het onderpand. Hierbij is de eigenaar de pandgever, en de schuldeiser de pandhouder.

Het recht van pand lijkt erg veel op hypotheekrecht. Het wezenlijke verschil zit daarin dat men een pandrecht niet op onroerende zaken (en andere registergoederen) vestigt en een hypotheekrecht wel. Een pandrecht kan men dus op vrijwel alle zaken en vermogensrechten vestigen, maar niet  op onroerende zaken of registergoederen (grond, woning, appartementsrecht alsmede vliegtuigen en grotere schepen).

Welke pandrechten zijn er? 

Er zijn twee soorten pandrecht: het vuistpand en het stille pandrecht:

Bij het vuistpand komt de zaak waarop het recht rust in de macht van de pandhouder of een derde. De pandhouder heeft het goed dus in zijn beheer. De pandhouder moet er zorg voor dragen dat het goed in de juiste staat blijft. Als hij daarvoor onderhoudskosten moet maken, dan moet de pandgever deze doorgaans vergoeden.

Bij het stille pandrecht blijft de zaak in het bezit van de pandgever. Om een recht te vestigen stelt men een authentieke óf een geregistreerde onderhandse akte op. Een authentieke akte wordt door een notaris opgesteld. Voor een onderhandse akte is geen notaris nodig. Deze moet op grond van de wet wel bij een notaris of de belastingdienst worden geregistreerd. Stil pandrecht wordt ook op vorderingen (tot betaling) gevestigd.

Als een stille pandhouder vreest dat zijn vordering niet zal worden voldaan kan hij eisen dat de zaak in zijn bezit wordt gebracht. Het stille pand wordt dan omgezet in een vuistpand. Bij een vuistpand is de positie van de pandhouder sterker dan bij  een stil pandrecht: de pandhouder heeft dan immers de zaak in zijn bezit.

Uitoefening pandrecht

Door een pandrecht ergens op te vestigen krijgt een partij (de schuldeiser) zekerheid dat zijn vordering zal worden voldaan door de schuldenaar.  Als een schuldenaar zijn schuld vervolgens niet voldoet kan de schuldeiser overgaan tot de verkoop van de zaak waarop het recht rust. De schuldeiser heeft namelijk het zogeheten recht van “parate executie“. Dit betekent dat de schuldeiser direct over kan gaan tot verkoop van de zaken waarop het recht rust, indien de schuldenaar in verzuim is. Met de opbrengst van de verkoop kan de vordering worden voldaan. Het is voor een pandhouder niet toegestaan om de zaak, waarop het pandrecht rust, toe te eigenen.

Faillissement pandgever

Indien een pandgever failliet gaat heeft de pandhouder de mogelijkheid de zaak te verkopen. Hij kan dan zijn recht van parate executie uitoefenen (buiten het faillissement om). Daarnaast geeft het pandrecht een pandhouder voorrang bij het innen van zijn vordering voor andere (bijzondere) schuldeisers:

Het vuistpand geeft voorrang op een vordering van de fiscus bij dezelfde schuldenaar, het stille pandrecht niet.

Pandrecht

Bent u pandhouder en voldoet de ander partij niet aan zijn verplichtingen?  

Heeft u een pandrecht gevestigd op een zaak en voldoet de ander partij niet aan zijn verplichtingen?  Op het gebied van het executiemogelijkheden kunt u altijd vrijblijvend contact opnemen.

Neem contact op met onze specialist  Annemarie Govers-Schotten

Neem contact op met Annemarie
Stel uw vraag
close slider